De ballade Ein neues Lied wir heben an ging over de eerste martelaren van Luthers leer in 1523. Het vormde ook het startpunt van Luthers rol als lieddichter. Om het met Kooiman te zeggen: “Luther’s dichtvuur is ontstoken aan een brandstapel”. (W.J. Kooiman, Luther’s kerklied in de Nederlanden (1943))
Afbeelding: Martelaren Hendrik Voes en Johannes van Esschen, houtsnede Ludwig Rabus, 1554.
Vervolgingen
Sinds het Edict van Worms (26 mei 1521) was Luthers leer veroordeeld als ketterij, bovendien was het verboden zijn geschriften te verspreiden op last van keizer Karel V. Iedere aanhanger van de ideeën van Luther was vogelvrij verklaard en de inquisitie ging over tot actieve vervolging. Luther zelf genoot nog enige bescherming, omdat keurvorst Friedrich der Weise hem in veiligheid liet brengen op de Wartburg. In Antwerpen echter werd het Augustijner observantenklooster gesloten en de bezittingen verkocht. Twee monniken uit dit klooster, ordegenoten van Luther, vonden de dood op de brandstapel in Brussel op 1 juli 1523. De monniken volgden Luthers leer en weigerden, ondanks vervolging en aandringen van de omstanders, hun overtuiging te herroepen.
Dankbaar voor martelaren
Luther was persoonlijk geraakt, vooral omdat hij het er zelf nog steeds levend vanaf had gebracht, maar ook verheugd over dit gebeuren en zette dat om in publicaties om zijn overtuiging verder uit te dragen. De vreugde blijkt uit een brief van Luther aan Spalatin (zijn vriend en secretaris van de keurvorst) over het ontstaan van de eerste martelaren: “Nu is Christus eindelijk begonnen de vrucht van ons, nee, zijn woord zichtbaar te maken en nieuwe martelaren te scheppen, de eersten in deze regio.” (WA BR 3; 1115 Nr. 635, 14-16). Naast de ontzetting over de dood van de broeders was Luther verheugd, omdat hij hierin de instemming van Christus met de veranderingen zag.
Troost door een belofte
Met deze gebeurtenis begon Luthers nieuwe stap in de propagandastrijd: hij tekende protest aan met een lied. Bovendien publiceerde hij een open troostbrief aan de getroffen geloofsgemeenschap in Brussel. Luther spreekt in de brief over de verachtelijke wijze waarop de twee broeders zijn gedood, maar stelt daar tegenover de vreugde voor de gemeenschap dat zij het evangelie niet alleen hebben gehoord, maar dat zij ook de eersten zijn die martelaren hebben voortgebracht:
“die umb Christus willen itzt schand und schaden, angst und nott, gefengnis und ferlickeyt leyden, und nu so voller fruecht und sterck worden, das yhrs auch mit eygenem blutt begossen und bekrefftigt habt, da bey euch die zwey edle kleynod Christi, Hinricus und Johannes zu Brussel yhr leben geringe geacht haben, auff das Christus mit seinem wort gepreyßet wurde.” (WA 12, 78)
Luther verwijst hiervoor naar de psalmen, waarin hij leest dat martelaarschap en bloedvergieten wordt gewaardeerd in Gods ogen (zie Ps. 9:13 en Ps. 116:5). De troost komt volgens Luther voort uit Gods belofte:
“Weyl wyr denn die gegenwertige trubsal sehen, und so starcke trostliche verheysunge haben, so last uns unser hertz ernewen, gutts mutts seyn, und mit freuden dem herrn uns schlachten lassen. Er hatts gesagt, Er wirdt nicht liegen”. (WA 12, 78)
Een nieuw lied
Luther verwoordde de vreugde voor die belofte in ‘een nieuw lied’, waartoe de psalmist geregeld oproept. Bovendien is de aanhef “ein neues lied wir heben an” ook een veelgebruikte stijlvorm van het middeleeuwse vertellied waarmee rondtrekkende zangers hun nieuws verspreidden.
Het lied werd vooral gebruikt als geloofslied en daarom in het gezangboek uit 1529 ingedeeld bij de Katechismuslieder.
Hieronder kun je het lied beluisteren in een bijzonder fraaie opname uitgevoerd door Willem Ceuleers (zang, blokfluit, arrangementen, www.ceuleers.eu), Aline Hopchet (blokfluit) en Piet Van Steenbergen (gamba).