De hymnologen van het eerste uur waren niet alleen begaan met de juiste tekst, de juiste leer en de uitleg van wat tot misverstanden leidde. Ook de pastorale kant kreeg ruimschoots aandacht in de verhandelingen per lied. In de Evangelischer Lieder=Schatz van Johann Christoph Olearius (1668-1747) bijvoorbeeld vinden we per lied één of meer verhalen en getuigenissen over hoe een lied in een bepaalde specifieke situatie tot troost heeft gediend. Uiteraard altijd ten dienste van de geloofsopvoeding. Zo zijn er verhalen over het stervensuur, waarbij het van groot belang was om te vertellen hoe iemand kalm en vol geloofsvertrouwen het levenseinde had bereikt. Maar er zijn ook verhalen over geduld en vertrouwen op God, waardoor een moeilijke situatie een goede wending nam, zoals bij een moeilijke geboorte. En soms zijn de teksten ook zeer vermakelijk om te lezen, zoals de man die de jonge zangers aanklaagt wegens smaad omdat ze precies voor zijn huis een couplet over de duivel zingen.
Hierna volgen enkele voorbeelden. Voor de volledigheid geven we in de Duitse tekst ook de bronnen weer, waarmee Olearius zich verantwoord. In de Nederlandse vertaling zijn die meestal weggelaten omwille van de leesbaarheid.
Herr Gott dich loben alle wir
Vor ohngefehr 60. Jahren hat sichs in S. begeben / daß die Current=Schüler am Michaels=Feste / für den Thüren / dis Lied: Herr Gott dich loben alle wir gesungen / da nun ohngefehr der 4te Verß: der alte Drach der böse Feind etc. ein gewißes Hauß/ der Ordnung nach / betroffen / vor welchen derselbe sollte ausgesungen werden / so fängt der Besitzer desselben ein entsetzliches Lermen mit schelten und fluchen an / vorgebend / er werde dadurch geschimpffet / allein / die Sache wurde untersuchet und die Schüler absolviret. Hingegen gieng die öffentliche Rede / daß der Mann / samt der Frau / mit dem alten Drachen in gar genauer Bekanntschafft stünde / so hatte mann auch observiret / daß der so genannte fliegende Drache gar offt in dero Schlote eingefahren. Dergleichen gehet noch immerzu für / dadurch sich manche verrathen / durch Trieb ihres bösen Gewissens. So muß auch der Satan und dessen Werck=Zeuge dis Lied nicht wohl leiden können.
Ongeveer 60 jaar geleden gebeurde het in S. dat de rondtrekkende leerlingen het lied zongen: Herr Gott dich loben alle wir, op St. Michaelsdag, voor de deuren. Waarvan nu ongeveer het 4e couplet: der alte Drach der böse Feind etc., een zeker huis trof, waarvoor dit volgens de volgorde gezongen moest worden. Daardoor begon de eigenaar van dit huis een vreselijke klaagzang met schelden en vloeken, bewerend dat hij daardoor werd uitgescholden. Alleen, de zaak werd onderzocht en de leerlingen vrijgesproken. Anderzijds werd in het openbaar gezegd dat de man, samen met de vrouw, de oude draak zeer goed kende, en er werd ook opgemerkt dat de zogenaamde vliegende draak vaak in hun schoorsteen kwam. Zulke dingen gebeuren nog steeds, en daardoor verraden sommigen zichzelf door de impuls van hun slechte geweten. Dus Satan en zijn handlangers zullen ook wel niet van dit lied houden.
Aus tiefer Not schrei ich zu dir
Zu des seel. Herrn M. Joh. Matthesii Zeiten hat sichs zugetragen / daß nicht weit vom Joachims=Thale mit einer Gebährerin es so gar schweer gehalten / daher alle Umstehende Weiber Mutter und Kind verlohren gegeben / es ist aber ohngefehr ein armes Schülergen vor die Thür gekommen / der aus unserm Liede den 4. Verß gesungen: Und ob es währt biß in die Nacht etc. Welche Worte die Gebährerin angehöret / daraus ein Hertz gefasset und gesagt: Ach lieben Schwestern / last uns nicht verzagen / GOtt sendet uns ein getaufftes Kind vor die Thür / das soll uns erinnern / was für einen Allmächtigen HErrn wir an Ihm haben / lasset uns derowegen noch einmahl mit einander beten / GOtt wird helffen. Da nun die Weiber auff ihre Knie niederfallen und beten / so geschiehts / das ehe das Vater Unser recht aus ist / sich alles zu einer glücklichen Geburt schicket und die Mutter mit einem gesunden Sohne erfreuet wird.
In de tijd van M. Joh. Matthesius zaliger gebeurde het, dat niet ver van Joachim’s dal een vrouw in het kraambed het zo zeer moeilijk had, dat alle omstanders moeder en kind opgegeven hadden. Maar er kwam een arme scholier aan de deur, die het 4e couplet uit ons lied zong: Und ob es währt biß in die Nacht etc. [En als het tot in de nacht duurt, etc.]. Welke woorden de moeder hoorde, waaruit zij moed putte en zei: O lieve zusters, laat ons niet wanhopen, God zendt ons een gedoopt kind aan de deur, dat ons eraan zal herinneren, welk een Almachtige Heer wij in Hem hebben, laat ons dus nog eenmaal samen bidden, God zal helpen. Wanneer de vrouwen op hun knieën vallen en bidden, gebeurt het dat nog vóór het gebed des Heren is beëindigd, alles uitdraait op een gelukkige geboorte en de moeder verblijd wordt met een gezonde zoon.
Allein zu dir Herr Jesu Christ
Herr Valer. Herberger / (in der Vorrede / des IIX. Theils seiner Magnalium Dei, p.B.7.) gedenckt einer vornehmen Adlichen Person / Sigismundi von Rechenberg / daß derselbe / als er vermercket / daß Gott mit dem Todt bey ihm anklopffe / er selber mit Freuden angestimmet habe den Gesang: Allein zu dir Herr Jesu Christ / mein Hoffnung steht auf Erden/ deßen habe er sich auch nicht können satt hören / wenns stille worden / habe er bald wieder gesagt: Allein etc. und zu verstehen geben / er wolle es noch einmahl hören; Als ihm die Sprache schweer worden / habe er dennoch immer gesagt: All. All. biß er allein zu Christo kommen.
De heer Valer. Herberger […] herinnert zich een edel persoon, Sigismund von Rechenberg, die, toen hij merkte dat God met de dood bij hem aanklopte, zelf het lied met vreugde had aangeheven: Allein zu dir Herr Jesu Christ mein Hoffnung steht auf Erden [Alleen op u Heer Jezus Christus, is mijn hoop op aarde]. Hij kon er niet genoeg van horen; als het stil werd, zei hij spoedig weer: Allein, enz. en gaf te verstaan dat hij het nog eens wilde horen. Toen het spreken hem moeilijk werd, zei hij niettemin steeds: All. All. totdat hij alleen tot Christus kwam.
Eben mit diesem Liede hat sich auch ein Weib getröstet in ihrem Todes=Stündlein / so sie im Pabsthum betroffen / dieweil sie solch Lied in ihrer Jugend in Lutherischen Kirchen gelernet gehabt / welches ihr denn auch so hertzerquickenden Trost gegeben / daß sie wieder alle Anfechtungen / Noth und Angst obgesieget und seelig entschlaffen / wie solches der seel. Herr M. Joh. Dinckelius, General Superint. zu Coburg bezeuget / in seiner Vorrede / über Leonh. Palhofers Tract. von der Göttl. Vorsehung des Menschen in Christo / zum ewigen Leben / etc. Edit. Coburgi, A.C. 1593.8. A.4.a. da die Worte also lauten: Welcher Mensch aus Gottes Wort so viel gelernet / daß er sich wieder die Sünde also trösten kan / Gott den Herrn durch seinen Sohn Christum aus Vorseuffzen Gottes des H. Geistes und Beständigkeit anruffet / der hat fein Studieren und Kirchen gehen wohl angeleget. Wie das arme Weib in unserer Nachbarschafft / welches in der Jugend / in der Lutherischen Lehr aufferzogen und doch wieder ins Bapsthum kommen war / in ihrem Todes=Kampff der schönen Worte / aus dem tröstlichen Gesange: Allein zu dir HErr Jesu Christ mein Hoffnung steht auff Erden etc. sich erinnert / damit wohl gestärcket hat und in grosser Freudigkeit zur Seeligkeit abgeschieden ist. Ich habe mit Fleiß die vollständigen Worte hergesetzet / weil solche hin und wieder theils zurstümmelt / theils mit Zusatz / auch wohl gar des seel. Dinckelij Nahmen falsch dabey allegirt gefunden / welches daher gekommen / daß obgedachtes Büchlein gar rar und also nicht alle die Gelegenheit gehabt / noch die Mühe sich nehmen wollen / alles richtig zu excerpiren. Confer. Jer. Weberi Hymnol. p. 178.179. Gottholds Stech= und Sieg=Bette / Part.II. p.91. Friecij Mus. Büchlein / p.103. Stegmann. Christognos. P.I.p.414. Pfefferkorns Tract. von Liedern Lutheri, cap. 13.
Juist met dit lied troostte een vrouw zich in haar stervensuur, dat haar trof in het Pausdom [de Rooms-katholieke kerk], omdat zij in haar jeugd in Lutherse kerken een dergelijk lied had geleerd, dat haar toen ook zulk een hartverwarmende troost gaf, dat zij alle verzoekingen, nood en vrees overwon en zalig heenging. Zoals de zalige M. Joh. Dinckelius, Algemeen Hoofdinspecteur te Coburg, getuigt […]: Wie zoveel uit Gods Woord leert, dat hij zich tegen de zonde kan troosten, en de Here God door zijn Zoon Christus kan aanroepen, uit de voorzienigheid van God de Heilige Geest om standvastigheid vraagt, heeft goede studie en kerkgang genoten. Hoe de arme vrouw bij ons in de buurt, die in haar jeugd in de Lutherse leer was opgevoed en toch tot het pausdom was teruggekeerd , in haar doodsstrijd zich de mooie woorden uit het troostrijke lied herinnerde: Allein zu dir HErr Jesu Christ mein Hoffnung steht auff Erden etc., zich er goed mee gesterkt heeft en in grote vreugde naar de zaligheid is vertrokken. Ik heb de volledige woorden zorgvuldig bij elkaar gezocht, want ze zijn soms verminkt, soms met toevoegingen, en soms is zelfs de naam van de heilige verkeerd. Dinckelij’s naam daarin ten onrechte allegoriseerd, hetgeen te wijten is aan het feit dat bovengenoemd boekje zeer zeldzaam is en dus niet iedereen de gelegenheid heeft gehad, noch de moeite heeft genomen, om alles correct uit te lezen. […]
Als Fr. Elisabeth / geb. von Luderitz / Herrn Georgen von Stockheims Eheliebste / bey ihrer Sechswochen=Zeit in schweere Gedancken gerieth /als hätte sie Gott wegen ihres gesund=gebohrnen Söhnleins nicht gnug gedancket / deswegen sie in grossen Zorn GOttes gefallen und nicht mehr Gottes Kind heissen / noch seyn könte / so wurde sie kräfftig darwieder getröstet und da / bey zunehmenden Anfechtungen und Unruhe / auch gar die Todes=Angst herbey nahete / so beteten die Umstehenden mit ihr das Lied: Allein zu dir HErr Jesu Christ etc. darauf sie stille worden und seelig eingeschlafen A.C. 1605. qt. 38. Wie Hr. D. Phil. Hahn / in dero Leich.Predigt bezeuget. Conf. Bergm. trem. Mortis hor. P.I.p.259.
Toen mevrouw Elisabeth, geb. von Luderitz, de echtgenote van de heer George von Stockheim, bij haar zes weken [na de bevalling] in zware gedachten viel, alsof ze God niet genoeg gedankt had vanwege haar gezonde zoon, dat ze daarom in grote toorn van God viel, en niet langer Gods kind kon worden genoemd of kon zijn, toen werd zij sterk daartegen getroost en aangezien met toenemende aanvechtingen en onrust, de vrees voor de dood naderde, baden de omstanders het lied met haar: Allein zu dir HErr Jesu Christ etc. waarop zij stil werd en zalig in slaap viel. […]