Een van de theologen die de aanbevelingen van Enoch Zobel ter harte heeft genomen is Johann Christoph Olearius (1668-1747). Hij was niet alleen theoloog en predikant in Arnstadt, maar ook historicus, numismaat (muntenkenner), bibliothecaris en hymnoloog. Zijn bijzondere belangstelling ging uit naar de oorspronkelijke teksten van liederen van Luther en zijn tijdgenoten aan het begin van de Reformatie. Hij spoorde eerste drukken op van de allereerste lutherse gezangboeken uit 1524 en gaf die uit als herdruk met toelichting.
Het eerste ontwerp, een proeve
Zijn zoektocht naar informatie over de liederen nam veel jaren in beslag. Zijn eerste hymnologische werk was het Kurtzer Entwurff einer Nützlichen Lieder=Bibliotheck, een ontwerp voor een ‘nuttige’ lied-bibliotheek, waarin hij per lied informatie verzamelde over de lieddichters en andere relevante informatie en uitleg. Dat alles was bedoeld als proef (zur Probe) voor een veel uitgebreider werk, dat zou verschijnen in 1709.
In de inleiding benadrukt hij het belang van kennis van de juiste liederen. Zo schrijft hij in § VI. “Es solten aber von Rechts wegen die Lieder aus wohleingerichteten Gesangbüchern (dazu einen löblichen Vorschlag Hr. M. Enoch Zobel in weynachtlichen Vesper=Stunde Part. I. Praefat. gethan) erlernet werden / damit nicht von hören Singen allerley falsche Wörter und Redensarten nach ungleichgefasten Verstande und Meinung / in die Lieder eingeflicket und selbige dadurch mögten verstümmelt werden. Der sell. Hr. Lutherus hat schon zu seiner Zeit über solche Lieder=Verfälschung geklaget / in der Vorrede seine Gesangbuchs”.
[Vertaling LV: “Volgens de wet moeten de liederen echter worden geleerd uit gerenommeerde gezangboeken (waarvoor een prijzenswaardige suggestie van de heer M. Enoch Zobel in de Weynachtliche Vespers Part. I. Praefat.) / opdat niet allerlei valse woorden en zinsneden volgens verschillende inzichten en meningen / in de liederen worden gestopt en deze daardoor zouden kunnen worden verminkt. De gezegende Luther klaagde reeds in zijn tijd over dergelijke vervalsingen van liederen in het voorwoord van zijn gezangboek”.]
Vervolgens geeft hij voorbeelden van bestaande misverstanden over de herkomst van liederen. Hij laat zien hoe men uit bronnen zoals geschriften, gebedenboeken en preken kan herleiden wie de echte auteur van een bepaald lied moet zijn geweest. Daarna geeft hij een lijst met korte toelichting van alle bekende lieddichters en welke liederen aan hen toegeschreven kunnen worden. In het volgende hoofdstuk geeft hij een inventarisatie van de bronnen per lied, waarin belangrijke wetenswaardigheden te vinden zijn.
Een standaardwerk
In de daaropvolgende jaren werkte Olearius verder aan zijn lied-bibliotheek en publiceerde in vier delen zijn Evangelischer Lieder=Schatz (1707). Per lied geeft hij hierin informatie over de auteur, de waarde en kracht van het lied, gebeurtenissen en historische feiten en commentaar op misverstanden over en misbruik van het lied. Hij besluit de informatie per lied telkens met een Dispositio, een schematische weergave van de inhoud en betekenis van het lied.
Een voorbeeld van een Dispositio, bij het lied Aus tiefer Not schrei ich zu dir (de nummers verwijzen naar de strofen van het lied):
Herdrukken van Luthers gezangboeken
In juni 1717 kondigde Olearius aan dat hij een heruitgave van de eerste liedboeken van Martin Luther zou gaan verzorgen ter gelegenheid van het naderende jubileum van de Reformatie: “Der Titel davon soll heissen: Jubilierende Lieder=Freude, bestehend in einer neuen Auflage derer allerersten A.C. 1524 und 1525 in Druck gegangenen Lutherischen Gesänge, zur Vermehrung schuldigster Devotion und Danckbarkeit, bey dem abermahls von GOtt verliehenen Lutherischen Reformations=Jubilaeo”. Hij wilde deze heruitgave maken om de juiste versies van de liederen veilig te stellen: “damit man sich darnach in der Correction der alten Kirchen-Gesänge richten könne”.
[Aankondiging door Olearius in het in 1715 opgerichte wetenschappelijk weekblad Neue Zeitungen von gelehrten Sachen, 366f. (No. XLV, 5. Jun. 1717)]
De hymnoloog en de organist
Precies in de periode van 1702 tot 1707 waarin Olearius veel tijd en energie stak in zijn grote hymnologische werk, was Johann Sebastian Bach organist in Arnstadt. En hoewel er maar een echt bewijs is van een kerkdienst waarin Olearius de predikant was en Bach de organist, kunnen we er wel van uitgaan dat de beide mannen, leeftijdsgenoten bovendien, hun gezamenlijke interesse voor kerkliederen regelmatig gedeeld zullen hebben.
Een ander interessant gegeven is de persoonlijke studiereis die Olearius in 1694, voor zijn eerste ambtsaanvaarding als predikant, maakte om oudere specialisten op zijn vakterreinen te ontmoeten. Bovendien maakte hij deel uit van het netwerk van hymnologen die veelvuldig samenwerkten in hun onderzoek (ze verwijzen in publicaties naar elkaar als ‘Lieder-Freunde’). Eén van die vrienden was Georg Heinrich Götze uit Lübeck.
Het is dus heel aannemelijk dat Olearius op grond van zijn eigen ervaringen en zijn netwerk Bach gestimuleerd en geholpen kan hebben om de reis naar Lübeck te ondernemen om daar een poosje in de leer te gaan bij Dietrich Buxtehude. In 1705 ondernam Bach vanuit Arnstadt zijn veelbesproken reis naar Lübeck waarbij hij in plaats van de toegestane vier weken ongeveer vier maanden wegbleef.
Ook Robin Leaver legt deze relatie: “The possibility that J.C. Olearius influenced Bach’s decision to make the trip to Lübeck becomes more likely when the connection between Olearius and the Lübeck superintendent, Georg Heinrich Götze (1667-1728), is considered” (Robin A. Leaver, The Organist Encounters the Hymnologist: J.S. Bach and J.C. Olearius in Arnstadt. In: Understanding Bach 7, 2012. P. 21-28).